[Themawoorden en schoolwoorden blz. 35] de afspraak #[Elkaar beloven om iets te doen.] de agenda #[Een boekje waarin alle dagen van een jaar staan.]#In je agenda schrijf je afspraken op. eergisteren #[De dag die vóór gisteren kwam.] eerst #[Waarmee je begint.] gisteren #[De dag die vóór vandaag kwam.] morgen #[De dag die ná vandaag komt.] nu #[Op dit moment.] overmorgen #[De dag die ná morgen komt.]#Het is dus de dag na twee nachtjes slapen. straks #[Over een poosje.] vandaag #[Nu, op deze dag.] ------ volgend #[Wat erna komt.] de volgorde #[De manier waarop dingen na elkaar komen.]#De letters van het alfabet hebben een volgorde. [Themawoorden en schoolwoorden blz. 45] afschuwelijk #[Heel erg vies, heel erg lelijk of heel erg akelig.] cool #[Stoer en leuk.] het gedoe #[De drukte om iets wat lastig is of moeilijk gaat.] hinkelen #[Op één been rondspringen.] knikkeren #[Een spel waarbij je bolletjes van glas ergens naartoe moet rollen.] lastig #[Niet makkelijk.]#Een lastige som is een moeilijke som. het moment #[Eén tel, heel even.] onbelangrijk #[Niet belangrijk. Je hoeft er niet goed op te letten.] ------ schommelen #[Heen en weer bewegen.] skeeleren #[Rijden op skeelers.] stom #[Heel vervelend of heel dom.] tikkertje #[Een spel waarbij je de ander moet aantikken.]