[Pruiken en hoepelrokken] [Wonen en werken] ------------------------------------- #Rijke mensen wonen in mooie [landhuizen] met grote tuinen aan het water. Ze dragen [pruiken] en [hoepelrokken]. Maarveel mensen zijn arm. Zij wonen in slechte, oude huizen. De mensen werken vaak thuis. Ze spinnen wol, of weven stoffen. Kinderen moeten gewoon meewerken. Als ze geluk hebben, mogen ze naar school. Daar zitten veel kinderen in één klas. [Op reis] ------------------------------------- #Vroeger reisden de mensen niet veel. Ze bleven dicht bij huis en deden alles lopend. Wilden ze verder weg, dan namen ze [de diligence] of [de trekschuit]. [Vroeger en nu] ------------------------------------- #Soms lijkt het wel alsof vroeger alles anders was. Maar veel dingen zijn ook hetzelfde gebleven. Rijke mensen wonen nog steeds in [landhuizen]. Maar de school is wel veranderd. Gelukkig maar! ------------------------------------- ------------------------------------- [Begrippen] ------------------------------------- het abc #[Het abc is de naam voor alle letters van het alfabet.] de diligence #[Een diligence is een koets waarmee mensen en post vervoerd worden.] de hoepelrok #[Een hoepelrok is een wijde rok met houten hoepels eronder.] de huisnijverheid #[Huisnijverheid is de naam voor het thuis maken van spullen met eenvoudig gereedschap.] de kelderwoning #[Een kelderwoning is de kelder van een huis waarin een gezin woont.] het krot #[Een krot is een oud, slecht huis.] het landhuis #[Een landhuis is een groot huis buiten de stad. Meestal met een grote tuin erbij.] de plak #[Een plak is een soort houten lepel waarmee de meester de kinderen slaat.] de staartpruik #[Een staartpruik is een pruik met een staartje van achteren.] de trekschuit #[Een trekschuit is een schip dat door een paard wordt getrokken.] [Woordenboekje] ------------------------------------- het bloemperk #[een plek met veel bloemen midden in het gras] #In dit bloemperk staan veel gele bloemen. de fabriek #[een groot gebouw waar van alles gemaakt wordt] #In deze fabriek worden schoenen gemaakt. de fontein #[een pijp waaruit water omhoog spuit] #In het park staat een mooie fontein. de gewrichten #[alles wat kan buigen in jouw lichaam: pols, knie, elleboog] #Door de kou had oma pijn in haar gewrichten. joelen #[op een bepaalde manier schreeuwen om te laten merken dat je iets fijn vindt] #Toen de kinderen ijsvrij kregen, kwamen zij joelend naar buiten. ondervoed #[als je te weinig te eten krijgt, ben je ondervoed] #Deze kinderen zijn ernstig ondervoed. de pottenbakkerij #[daar worden kopjes en borden gemaakt van klei] #Mijn oom werkt in een pottenbakkerij. de roef #[een soort huisje op een schip] #De schipper zat in de roef koffie te drinken. het spinnenwiel #[Een wiel waarmee je wol tot draden kunt spinnen] #De vrouw zit aan het spinnenwiel te werken. vanjewelste #[heel erg] #Het was een geschreeuw vanjewelste op het schoolplein.