1
het bouwterrein
Lap grond waarop een gebouw gebouwd wordt



2
het ijzererts
Stenen uit de bergen waarin ijzer zit



3
de kalk
Witte stof waar bijvoorbeeld krijtjes van gemaakt worden. In cement zit kalk



4
de specie
Mengsel van water, zand en cement. Met specie kun je metselen



5
de troffel
Gereedschap van een metselaar. Het bestaat uit een metalen driehoek aan een gebogen steel



6
het Bouwbedrijf
Bedrijf dat huizen bouwt



7
het voorwerp
Een ding. Je kunt het zien en beetpakken. Een vaas is bijvoorbeeld een voorwerp



8
het Sieraad
Iets wat je draagt om jezelf mooi te maken, zoals een ketting of een ring



9
het soldeer-pistool
Gereedschap om met gesmolten tin stukken metaal aan elkaar vast te maken



10
het Tin
Donkergrijs metaal. Het is zwaarder dan ijzer



11
solderen
Twee stukken metaal aan elkaar vast lijmen met gesmolten metaal



12
het porselein
Soort klei waarvan kopjes en borden worden gebakken



13
het lijmtang
Een voorwerp waarmee je gelijmde delen strak tegen elkaar klempt, totdat de lijm droog is



14
de hijskraam
Machine om voorwerpen mee omhoog te trekken



15
de voeg
Speeltje tussen twee bakstenen dat opgevuld wordt met specie



16
de cement
Een soort poeder. Als je er water bij doet en het laat opdrogen, wordt het zo hard als steen



17
de brugwachter
Iemand die als beroep heeft het openen en sluiten van een brug



18
de gracht
Brede sloot in een stad



19
favoriet
Barts favoriete brug is de ophaalbrug. Dat is zijn lievelingsbrug



20
de riddertijd
Tijdsperiode in de geschiedenis. De ridders leefden toen



21
de kabel
Stevige, dik stuk touw of ijzerdraad



22
het wegdek
Harde bovenlaag van een weg



23
de kabelbaan
Lift waarmee je een berg op kunt. In stoeltjes of bakjes die aan kabels hangen, word je omhooggetrokken